29 september 2014 in Bedrijf & Organisatie door Mr. A. (Aart) Hofman

Werkgeversaansprakelijkheid: “Een konijn uit de hoge hoed?”

Bedrijf & Organisatie

In mijn praktijk kom ik nog wel eens de opvatting tegen dat een werkgever per definitie aansprakelijk is indien een werknemer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden (gezondheids)schade lijdt als gevolg van een bedrijfsongeval of opgelopen ziekte. Dit is niet juist. Op de werkgever rust “slechts” een zorgplicht, namelijk om datgene te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de wetgever de werknemer op voorhand te hulp is gekomen door te bepalen dat deze aansprakelijk is indien de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade leidt, tenzij hij aantoont dat hij de hiervoor bedoelde zorgplicht is nagekomen.

 

Causaal verband

Een belangrijke voorwaarde – dit geldt met name met betrekking tot beroepsziekten – is dan wel dat komt vast te staan dat de werknemer de betreffende schade heeft geleden in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden. De bewijslast ten aanzien van dit causaal verband rust in beginsel op de werknemer. Om hem hierin tegemoet te komen is er in de rechtspraak de zogenaamde “arbeidsrechtelijke omkeringsregel”ontwikkelt.  Deze houdt in dat, wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, bedoeld oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade in beginsel moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Om voor deze omkeringsregel in aanmerking te kunnen komen moet de werknemer niet alleen (gemotiveerd) stellen en zo nodig bewijzen dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder de omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.

Uit door de Hoge Raad in 2013 gewezen jurisprudentie kan worden afgeleid dat aan dit “dubbele” kunnen de nodige obstakels zijn verbonden in die zin dat voor het aannemen van een dergelijk verband naar voldoende concrete feiten en omstandigheden moet kunnen worden verwezen. Volgens de Hoge Raad is voor het in de omkeringsregel tot uiting gebrachte vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Daar waar het enerzijds op de weg van de werknemer ligt om ter rechtvaardiging van dit vermoeden voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen, dient anderzijds de werkgever de door de werknemer in het algemeen gestelde feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd en concreet te betwisten ter bestrijding van bedoeld bewijsvermoeden.

 Bij een werknemer met RSI klachten overwoog de Hoge Raad in dit kader; “In het licht van de onduidelijkheden omtrent de aard en oorzaak van RSI volstaat niet dat wordt aangesloten bij de zienswijze van de deskundige op grond van de enkele verwijzing naar diens “op kennis, ervaring en intuïtie gebaseerde inschatting”.

In een zaak waar bij een schilder uroteelkanker en een tumor in zijn longen is geconstateerd die werd toegeschreven aan blootstelling aan kankerverwekkende stoffen tijdens zijn werkzaamheden, had de deskundige aangegeven dat er een algemene kans van 17% was dat bij de werkzaamheden gebruikte verfstoffen kanker veroorzaakte, terwijl anderzijds de ziekte ook kon zijn veroorzaakt door eerdere werkzaamheden bij een andere werkgever. In hoger beroep had het gerechtshof overwogen dat voor toepassing van het bewijsvermoeden de grootte van de kans niet relevant is. Echter volgens de Hoge Raad getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.

 

Schending zorgplicht

Daarnaast moet ook nog komen vast te staan dat de werkgever diens zorgplicht heeft geschonden. Indien de relevante ARBO-normen niet zijn nageleefd, wordt in het algemeen schending van de zorgplicht aangenomen. Als geen sprake is van een schending van (geschreven) ARBO-normen dient te worden beoordeeld of de werkgever in de betrokken periode naar ongeschreven maatstaven veiligheidsmaatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van het bewuste gevaar. Het gaat er daarbij om wat destijds over het gevaar aan de werkgever bekend was of behoorde te zijn.

In de genoemde zaak van de zieke schilder heeft het Gerechtshof in hoger beroep de schending van de zorgplicht gebaseerd op vakliteratuur en publicaties uit de periode rond 1990 uit hoofde waarvan de werkgever rekening had moeten houden met de gevaren verbonden aan blootstelling van de gevaarlijke stoffen. Ook dit oordeel hield geen stand in cassatie. Volgens de Hoge Raad had in het licht van de omstandigheden waarop de werkgever heeft gewezen het hof moeten vermelden welke zorgplicht de werkgever naar zijn oordeel heeft geschonden en welke concrete maatregelen of instructies zij destijds hadden moeten nemen/geven. Kortom; de werknemer zal de stellingen voldoende moeten concretiseren en feitelijk onderbouwen.

 

Konijnen

Dat werkgeversaansprakelijkheid niet grenzeloos is wordt geïllustreerd door een recent arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betrof het een werknemer welke als schoonmaker bij een chemiereus werkzaam was. Deze had op een (omsloten) bedrijventerrein met zijn fiets een aanrijding gehad met een konijn of haas als gevolg waarvan hij lelijk ten val was gekomen. De werknemer stelde de werkgever hiervoor aansprakelijk nu deze onvoldoende maatregelen zou hebben genomen ter voorkoming van dit gevaar. Het hof overwoog hieromtrent;

“De enkele mogelijkheid dat zich op een bedrijfsterrein van deze omvang en op deze plaats (gelegen naast een natuurterrein) kleinere wilde dieren zoals hazen en konijnen bevinden noopt immers niet, als zodanig en zonder meer, tot de conclusie dat reeds daarom Dow (en in haar spoor ISS) verplicht was en van haar mocht worden verwacht en verlangd maatregelen te treffen om te voorkomen dat zich een ongeval zou kunnen voordoen als door [appellante] geschetst. Dat zou mogelijk anders zijn in gevallen waarin sprake is van een ware plaag van deze wilde dieren die een reëel risico oplevert voor de veiligheid en gezondheid van fietsende werknemers op de werkplek (arbeidsplaats). Dat sprake hier is geweest van een konijnenplaag, is gesteld noch gebleken.”

 Alsmede:

“Een ongeval als het onderhavige, hoe zeldzaam ook, kan zich (bijna) overal voordoen en degene die het betreft heeft domweg pech, maar dat leidt niet tot de conclusie dat van een werkgever in het algemeen in het kader van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW gevorderd kan worden dat hij er naar streeft om ook dit soort in de natuur gelegen zeer kleine risico’s volledig uit te sluiten.”

Zo is het maar net......!

 

Indien u over dit onderwerp nader geïnformeerd wenst te worden, kunt u uiteraard contact met ons opnemen. 

 

Werkgeversaansprakelijkheid: “Een konijn uit de hoge hoed?”

Mr. A. (Aart) Hofman
Advocaat


Stuur een mail 0342 491 028